248819
 
 
 
 
 

     Menu:

> Startscherm
> Schrijvers
> Verhalen
> Open verhalen
> FAQ
> Vintage

Kerstverhaal
Door: brechtje
Commentaar van de schrijver:
Een verhaal over de Missiezusters van Moeder Teresa in Calcutta
Categorie: Drama / Roman
Geschatte leestijd: ca. 20 minuten

Lea, schrijfster tussen de armen

Als een deken valt de warmte over Lea heen wanneer ze het gebouw van Airport Calcutta verlaat. Zoals altijd verrast die tegenstelling haar. Je verlaat half december het koude Amsterdam en na uren vliegen in een besloten ruimte, sta je ver weg in een wereldstad met warmte, vele mensen, modern en westers gekleed, luxe gebouwen en druk verkeer. Een stad ook met een prachtige architectuur van de vele tempels en kerken die ze telt. Toch is het dat niet waarvoor ze is gekomen. Ze wil de andere kant zien, de armoede van deze stad. Dat is wat ze in woorden wil omzetten en tonen aan de mensen. Noem het een journalistenroeping. Om zich heen kijkend, vraagt ze zich af waar de armoede is. Hier ter plekke vindt ze het niet, de mensen in de goot en de stervenden op straat. Maar ze weet dat ze er zijn, zoals in iedere wereldstad. Ze heeft zich er in verdiept en er van alles over gelezen. En tussen al die informatie sprong één vrouw naar voren. Een vrouw die haar heeft geraakt. Moeder Teresa, de non die haar leven deelt met de allerarmsten en de stervenden op straat in deze immense stad. De vrouw die op haar achttiende besloot van huis te gaan en non te worden. “Tegen die tijd”, zei ze, “had ik begrepen dat de zorg voor de armen mijn roeping was.” En weer opnieuw wordt Lea er door geraakt, nu ze zelf in de stad van Moeder Teresa is. Ze trekt haar koffer met zich mee. Ze wil deze vrouw en haar werk ontmoeten en ze wil er over schrijven en de mensheid bekend maken met dit stukje werk op aarde. Met een ruk trekt Lea de koffer van de stoep af en negeert alle mannen die haar aanklampen om haar een taxi aan te bieden. Met een zelfverzekerd gebaar houdt ze een gemotoriseerde riksja aan. “Naar Kalighat”, zegt ze en noemt het bedrag wat ze er voor wil betalen.

Het blijft haar altijd weer een raadsel dat er niet om de 100 meter een botsing plaats vindt, terwijl het er zo chaotisch toegaat in deze overvolle straten. Je daar tussendoor te laten vervoeren in een open riksja, is een geweldige ervaring. Het lawaai en die speciale lucht van uitlaatgassen en warmte, komen direct tot je. Naarmate ze meer in het centrum komen, ontdekt ze verkoopkramen langs de weg. Ze ziet de vrolijke kleuren van fruit en groente en hoort de roep van de verkopers. Verderop zijn er de mensen die met hun schamele koopwaar op de grond zitten en de kinderen en honden die rondscharrelen langs de straat. Dan ineens doemt de tempel van Kalighat tussen de huizen op. De boeddhistische tempel waar de Missiezusters een deel van gebruiken. Van daaruit doen ze het werk wat daar door Moeder Teresa is opgezet. De riksja stopt langs de stoep en Lea stapt uit. Met haar koffer naast zich, blijft ze even staan met het zicht op de tempel en de vele winkeltjes waar tal van dingen worden verkocht voor de diensten in de tempel. Allerlei mensen zoeken hier hun weg in de smalle straten. Bedevaartgangers, monniken en toeristen. En tot haar verrassing ontdekt ze ineens twee zusters. Hun witte sari’s met blauwe band maken hen herkenbaar als zusters van de orde van de Missionarissen der Naastenliefde. Ze kijkt hen na en loopt dan tussen de mensen door om de ingang te zoeken en het huis voor de stervenden binnen te gaan.

Lea moet toch even slikken als ze de deur gevonden heeft met het naambordje Nirmal Hriday, Tehuis voor Stervenden. Hier worden de armsten binnen gedragen, om te sterven of misschien nog wat respijt te krijgen door de zorg die aan hen wordt besteed. Voorzichtig trekt Lea de koffer over de drempel en stapt de hal binnen. Ze moet even wennen aan de schemer, voordat ze de omgeving wat helder heeft. Een zuster loopt door de hal en Lea doet een stap naar voren. “Can you help me?” Vriendelijk komt de zuster op haar toe. “Esther”, zo stelt ze zich voor. Lea vertelt wie ze is en dat ze voor tien dagen is uitgenodigd om een reportage te maken over het werk van de Missiezusters en Moeder Teresa in Kalighat. Er blijkt op haar te zijn gerekend. Ze wordt meegenomen naar een kleine ontvangstkamer. Achter een bureau zit een zuster die haar hartelijk welkom heet, alsof ze op haar heeft gewacht. “Nirmala”, zo stelt ze zich voor en wijst Lea een stoel. “Thee?”, vraagt ze, terwijl ze een grote stenen theepot omhoog houdt. Daar is Lea wel aan toe. Ze strekt haar benen als ze de warme kop thee in haar handen heeft. Het is alsof ze thuis komt. De vertrouwdheid waarmee Nirmala zich naast haar neerzet, doet weldadig aan. Het is even stil. Dan kijken ze elkaar aan en glimlachen. Nirmala vraagt of ze een goede reis heeft gehad en het gesprek gaat door over het doel van haar komst naar Kalighat. Dat deel van de stad rond de tempel waar de Missiezusters hun werk doen onder de armsten van de armen. De mensen die ziek zijn, honger hebben en letterlijk in de goot liggen, die sterven op straat, zonder dat iemand zich om hen bekommerd. Mensen die in geen enkel ziekenhuis opgevangen worden. Ze worden gevonden door de zusters die er voor de straat opgaan. Maar ze worden ook gebracht door anderen, die weten waar ze met dergelijke mensen naar toe moeten. Naar Moeder Teresa met haar Tehuis voor Stervenden. Dat is wat Lea er over heeft gelezen, wat ze er van heeft gehoord. Maar nu wil ze het zien met eigen ogen. Het horen, voelen en ruiken. De sfeer ervaren en de motivatie vinden van de vele vrouwen die hier werken en hun leven geven voor de armen. Dat is ook wat ze vertelt aan zuster Nirmala. En al pratend is ze rechtop gaan zitten en gebaart mee met haar handen, om haar woorden, die iets van haar gedrevenheid weergeven, kracht bij te zetten. “Ik wil daar over schrijven en het op die manier vertellen aan de mensen hier ver vandaan, aan hen die in luxe leven en vaak alleen maar aan zichzelf denken.” Nirmala knikt bij deze woorden van Lea. “Je zult er velen zien die uitgemergeld, smerig en arm zijn. Maar ook de blijdschap van hen die hier verzorging en liefde krijgen. Je zult de enorme kracht ontdekken van de zusters die hier hun werk doen. Van hen, die gaan in liefde en gevoed worden door hun grote voorbeeld, Jezus Christus.” Even houdt Lea haar adem in. Zo gauw was ze niet bedacht op het noemen van die naam. “Weet je iets van het christendom?”, vraagt zuster Nirmala haar. “Genoeg om niet verbaasd te zijn en het in te kunnen passen in mijn reportage.” Het klinkt wat zakelijk, maar dat wil ze ook. Nirmala kijkt haar onderzoekend aan. Alsof ze achter de woorden wil kijken, maar ze gaat er niet verder op in. Ze staat op. “Kom, ik zal je je kamer wijzen. Meestal slapen mensen in het Moederhuis, verderop in de stad. Alleen diegenen die dienst hebben slapen hier in Kalighat. Maar jij had aangegeven hier te willen blijven.” Lea knikt. Dat was, waar ze voor had gekozen.

Nirmala neemt haar mee terug naar de hal. Daar wijst ze Lea op een grote, donker eiken deur.”Daar achter is een kleine kapel, waar we samen komen voor gebed en meditatie en waar men zich terug kan trekken om stil te worden voor God.” Het klinkt allemaal zo vanzelfsprekend en juist daarom raakt het Lea. Het leven hier lijkt een gaan met God. Ze schudt haast ongemerkt haar hoofd. Nirmala is doorgelopen naar het eind van de hal. Een geur van schoonmaakmiddelen, lysol en medicijnen komt Lea tegemoet, als ze de zuster volgt. Als ze voor een trap staan, wijst zuster Nirmala naar links. “Daar is de vrouwenzaal. Je kunt er straks wel even kijken.” Dan neemt ze met een resoluut gebaar een deel van het handvat van de koffer en samen dragen ze die naar boven. Voorzichtig kijkt Lea opzij. Hoe kan het, dat het voelt alsof ze elkaar al veel langer kennen dan dit halve uur? Ze krijgt een warme blik van Nirmala als ze boven aan de trap de koffer weer loslaat. Er is daar een kleine gang met aan weerszijden enkele kamers. De achterste aan de rechterkant is voor Lea. Nirmala opent de deur en laat Lea voorgaan. “Maak het je makkelijk in deze eenvoudige ruimte. Als je een beetje tot jezelf bent gekomen, kom je maar beneden. Daar vindt je mij of iemand anders die je wel verder zal helpen.” Ze knikt en gaat dan weg.

Lea zakt neer op het bed en zucht. Haar blik gaat onderzoekend door de kamer. Het is inderdaad een eenvoudige ruimte. Maar ook praktisch. Een bed, een stoel en een kleine schrijftafel, een smalle kast en een wastafel. De enige wandversiering is een klein houten kruis. Op het nachtkastje naast haar bed ligt een Engelse bijbel. Ook hier tekenen van God. Ze zal het laten voor wat het is. Ook los daarvan kan ze haar verhaal maken. Ze bukt zich, opent haar koffer en legt wat kleren in de kast en haar schrijfattributen en laptop op tafel. Dan gaat ze voor het raam staan. Het kijkt uit op de straat waar ze daarnet doorheen is gelopen. Van bovenaf is het een kleurig en wemelend geheel. Ze zal zich met heel haar zijn moeten verdiepen in Kalighat, het Tehuis voor Stervenden, Moeder Teresa, de zusters en God, om er een betrokken reportage van te kunnen maken. Als ze de trap afloopt is haar gedrevenheid nog even groot. Maar ergens ver weg in haar ziel voelt ze, dat ze dieper geraakt zal worden dan ze voor mogelijk had gehouden.

Als ze beneden aan de trap komt, kijkt ze even naar de zware oude deur aan de overkant. Een deur naar God. Ze sluit haar ogen om dit beeld en de gedachte die het bij haar oproept, buiten te sluiten. Vroeger was God er. God als Iemand die er hoorde te zijn, in haar leven als klein meisje. Maar de mensen om haar heen, haar vader en moeder en de kerk hebben langzaam die God dood gemaakt. Er bleef alleen een strenge, boosaardige God over. En die wilde ze niet kennen. Ze heeft geworsteld met God, haar ouders en met zichzelf. Het heeft gemaakt dat ze haar leven verder heeft ingevuld zonder God. Maar in stille, onoverzichtelijke momenten was er soms een heimwee naar die vertrouwde God uit haar jeugd. Ze wist niet meer of Hij echt bestond en waar ze Hem dan zou moeten vinden. En ze sloot zich er weer voor af. En op de een of andere manier lijkt Hij hier te zijn. Hier, bij het uitschot van de maatschappij. Lea kijkt nog één keer naar die donkere deur voordat zich naar de vrouwenzaal begeeft.

Ze opent de deur die haar is aangewezen door zuster Nirmala. De specifieke geur van medicijnen en lysol wordt sterker. Als ze zacht de deur achter zich heeft gesloten kijkt ze een grote zaal in. Links en rechts zijn lage bedden, een soort matrassen op pootjes. Zusters in witte sari’s met de bekende blauwe band lopen tussen de bedden door, bukken zich of zitten naast een bed, bezig met de verzorging van de vrouwen die er liggen. Lea leunt tegen een smalle pilaar vlak bij de deur. Zoveel vrouwen. Ze zoekt naar woorden om haar eerste indruk te beschrijven. Als altijd heeft ze pen en papier bij zich om aantekeningen te maken. Maar ze vindt de woorden niet. Lea maakt zich los van de pilaar en loopt de zaal in. Voorzichtig en een beetje schuchter. Ineens ziet ze zuster Esther. “Mag ik hier even kijken?”, vraagt ze haar. “Natuurlijk en vraag gewoon wat je wilt weten.” In haar verder gaan ziet Lea ziet sterk vermagerde vrouwen met onvoorstelbaar dunne armen en benen en ingevallen wangen. Sommigen liggen er gewoon; stil. Er is een vrouw die half zittend en met trillende handen uit een beker drinkt. Lea vertraagt haar pas als ze een vrouw opgerold op een matras ziet liggen. Een smerig vod om haar uitgemergelde lijf. Een kleine zuster zit op haar knieën naast de matras en haalt met een pincet de maden uit een grote open wond op het bovenbeen van de vrouw. Af en toe strijkt ze met een hand over het hoofd van de vrouw, als om haar te troosten. Stil loopt Lea verder en ziet zusters die de vrouwen verschonen, medicijnen toedienen en verband verwisselen. Ze ziet zusters die hun arm om de vrouwen hebben heengeslagen en alleen maar naast hen zitten of zacht met hen praten. Het zijn niet alleen oude vrouwen. Ze vindt er ook jongere vrouwen tussen, meisjes soms nog. Aan de andere kant van de zaal gaat Lea op de grond tegen de muur zitten. Ze slaat haar armen om haar omhooggetrokken knieën en kijkt alleen maar.

Foto’s heeft ze bekeken, artikelen gelezen en indringende verslagen. Allemaal over het werk van Moeder Teresa en de Missiezusters. Maar het valt in het niet bij dit, wat ze hier ziet. Ze kan er niet toe komen nu wat aantekeningen te maken. Het moet eerst naar binnen om haar aangeraakte gevoelens te ordenen en overzicht te krijgen. Even legt ze haar hoofd op haar knieën en laat zo de vermoeidheid komen. Het is meer dan gewone moeheid, maar ze heeft niet helemaal helder hoe het komt. Als ze haar hoofd weer omhoog brengt is er een zacht geruis naast haar en spreidt zich een sari uit over de grond. Ze kijkt opzij, recht in de ogen van Nirmala die naast haar is neergezakt op de grond. Ook zij slaat haar armen om haar knieën en zo zitten ze daar. “Ben je moe?”, vraagt Nirmala na een lange stilte. Lea knikt alleen maar. Dan maakt ze een hand los en wijst in de richting van de zaal met de vrouwen en de zusters. “Ik wist het niet”, fluistert ze. “Zo had ik het niet gedacht.” Ze schudt langzaam haar hoofd in een verbaasd gebaar. Nirmala legt een hand op Lea’s arm. “Dit is niet om te bekijken en je te verbazen. Hier moet je wat doen en dan pas begrijp je wat hier gebeurt.” Ze gaat staan en steekt een hand uit om Lea overeind te trekken. Zo neemt ze haar mee de zaal uit.

Ze komen in een grote ruimte waar houten banken bij de muur staan en tientallen teilen in een hoek zijn opgestapeld. Bij een andere muur zijn enkele grote wasbakken en verderop staan lange tafels. Aan lijnen die boven hun hoofd gespannen zijn, hangen nog een paar lakens. “Dit is onze werkruimte”, verklaart Nirmala. “En daar”, wijst ze naar een deur aan de overkant, “is de mannenzaal.” Ze loopt door naar een open doorgang rechts van hen. Door een smalle gang komen ze in de keuken. Enkele zusters zijn druk bezig met de bereiding van de maaltijd. Het is er warm en dampig en er hangt een sterke etenslucht. Nirmala brengt haar naar een kleine tafel in de hoek. “Ik zal zorgen dat je eten krijgt. Ga daarna naar je kamer om uit te rusten. Op de gang bij je kamer is een douche waar je gebruik van mag maken. Om zes uur ’s morgens is er meditatie in de kapel en om zeven uur wordt er ontbeten.” Ze legt even haar hand op Lea’s schouder. “Dank je”, zegt Lea, “Tot morgen.” Een poosje later brengt een zuster haar een bord gemengde groente met rijst. Ze laat het zich goed smaken. Wanneer ze terug loopt door de vrouwenzaal is het schemerig. De kaarsen aan de muur branden. En als vanzelf komt de gedachte aan kerst bij Lea boven. Het is een vreemde omgeving om kerst te vieren. Maar misschien ook niet. Misschien is dit een betere omgeving om je voor te bereiden op dat feest dan thuis, in de jacht van het leven. Kerstcadeautjes, de versieringen in huis, het maken van afspraken en deadlines waar je niet omheen kunt en het uit eten gaan met vrienden. Als ze de trap oploopt blijven die twee dingen ronddraaien in haar hoofd. Kerst in de vrouwenzaal en de kerst die zij thuis voor ogen heeft. Ergens botsen die beelden met elkaar. Ze wrijft met haar hand over haar voorhoofd en voelt de hoofdpijn opkomen. Douchen en slapen. Dat is wat ze nu wil. Als ze even later in bed ligt vouwt ze haar handen onder haar hoofd. Ze kijkt naar het plafond en luistert naar de geluiden die van buiten bij haar binnen komen. Ze is in Kalighat, het Tehuis voor Stervenden bij de Missiezusters. Ze heeft er iets van gezien en gevoeld en ze weet dat ze een missie heeft. Het verwoorden van wat hier gebeurt.

Kwart voor zes wijst haar wekker, als ze de volgende morgen haar ogen opent. Met het beseffen van de tijd komen ook de beelden weer terug van de vorige dag. Haar hoofdpijn is weg en ze voelt zich uitgerust. Na zichzelf te hebben opgefrist pakt ze haar laptop uit haar koffer. Tot zeven uur heeft ze de tijd om een begin te maken met haar verslag en al schrijvend komen de woorden als vanzelf. Wanneer ze tegen zevenen de trap afgaat naar de keuken, is het alsof ze hier al een beetje thuis is. Het is druk in de keuken. Aan de lange tafel langs de muur zit een rij van witte gewaden. Zuster Esther schuift een eindje opzij zodat Lea plaats kan nemen op de lange bank. De eenvoudige maaltijd van brood en thee doet haar goed. Na het ontbijt neemt zuster Esther haar apart. “Ik ga vandaag de straat op met nog twee andere zusters. Ga je mee?” Lea knikt. Dat wil ze wel. Het is een wezenlijk onderdeel van het werk hier. “Over een half uur gaan we weg,” zegt Esther over haar schouder, terwijl ze de keuken uitloopt. Lea neemt die tijd om te kijken hoe iedereen haar weg vindt. Er gaat een ploeg aan het werk in de keuken. In de vrouwenzaal worden vrouwen gewassen. Zij die kunnen lopen worden meegenomen, naar een grote badruimte. Bedden worden verschoond en een andere groep begint met het vullen van de teilen in de werkruimte. Het is één grote bedrijvigheid en iedereen schijnt te weten wat haar te doen staat. Lea verbaast zich over deze strakke organisatie. En haar respect voor deze vrouwen groeit.

Dat respect blijft groeien als ze later met de drie zusters de straat op gaat. Ze hebben een kar bij zich. Een soort houten brancard. Door de smalle drukke straten vol van mensen en verkopers met hun karren met handel, riksja’s en toeterende auto’s, gaan ze hun vanzelfsprekende gang. Op hun rug dragen ze een tas gevuld met eten. Soms blijven de zusters staan om er wat van achter te laten bij een bedelaar of een moeder met kleine kinderen die zich hebben neergezet op de stoep. Dan ineens schiet zuster Esther een nauwe steeg in. Tussen een stapel dozen ligt een man, opgerold in een oude deken. Hij beweegt niet. Voorzichtig draait ze hem om. Een smerig en mager gezicht komt tevoorschijn. Kreunend opent hij zijn ogen. Zuster Esther praat met hem in het Bengaals. “Neem hem mee”, zegt ze dan ineens resoluut. Met elkaar leggen ze de man voorzichtig op de kar. Bewegingloos blijft hij liggen, als ze met hem wegrijden. Lea loopt verder met Esther. “Nemen jullie vaak mensen mee van de straat?”, vraagt ze. “Dagelijks”, vertelt Esther. “Maar niet altijd willen ze met ons mee. Hun leven is hier en soms willen ze gewoon niet weg van hun plek.” Het is confronterend, zo’n dag op straat met zoveel ellende. Terwijl ook hier uitbundige tekenen van kerst zichtbaar zijn in de straten en de etalages, zitten smoezelige bedelaars langs de straten, zijn er tallozen die honger hebben en zwerven kinderen armoedig rond. Pen en papier blijven in Lea’s rugzak, maar in haar hoofd en hart slaat ze op wat ze ziet. Eenmaal terug in Kalighat loopt ze de vrouwenzaal weer door en kijkt ze om een hoekje van de mannenzaal. Daar liggen de mensen van de straat. Liefdevol opgevangen door deze zusters in hun witte sari’s. Ze gaat langzaam de trap op naar haar kamer en loopt naar het raam. Hoe doen ze dat? Elke dag weer opnieuw? Waar halen ze hun energie vandaan? Is het alleen de bewogenheid met mensen of is er meer wat hen beweegt? Hoe moet ze dat verwoorden in haar verslag? Ze schuift de stoel bij de tafel en neemt plaats achter haar laptop. Voorzichtig gaan haar vingers over het toetsenbord. Ze beschrijft wat ze heeft gezien en hoe ze het heeft ervaren, maar ze weet dat ze dieper moet graven om een volledig beeld te geven van wat hier gebeurt. Als ze haar computer afsluit beseft ze, dat ze niet om God en de Jezus van kerst heen kan, dat ze een blik zal moeten werpen achter de donkere deur en in de harten van de zusters.

De dagen die volgen blijven vol indrukken en het is zoals Nirmala zei, je moet meedoen om te beseffen wat hier allemaal gaande is. Elke dag weer de mensen die van de straat worden gehaald. Het gekraak van de houten brancard die over de drempel wordt getrokken van het Tehuis in Kalighat. Ineens staat Lea ernaast en helpt mee. Ze kan niet anders. Samen met een zuster rijdt ze de brancard verder naar binnen. “You help me?”, vraagt de zuster een beetje verlegen. “Yes”, knikt Lea. Voorzichtig tillen ze een magere, vieze vrouw van de kar. “To the Body of Christ.” De zuster neemt kordaat de leiding en Lea volgt verbaasd. Wat bedoelt ze met die woorden, vraagt ze zich af als ze de vrouw door gang meenemen. De zuster schuift achter een plastic gordijn en samen met Lea legt ze de vrouw op een betegelde vloer. Er liggen handdoeken en er is zeep en dan ziet Lea het. Op de muur boven hun hoofd staat met grote letters “BODY OF CHRIST”. De zuster heeft al water gepakt en begint de vrouw te wassen. Als ze haar even later voorzichtig afdrogen, wijst Lea op de muur en kijkt de zuster vragend aan. De kordaatheid is er nog steeds als ze zegt: “In haar zie ik Christus. Zij is zijn lichaam. En door zijn liefde doe ik dit.” De woorden blijven hangen als de vrouw wordt weggebracht naar de ziekenzaal.

Het lijkt een terugkerend thema. Ook als Nirmala haar op een dag meeneemt naar de mannenzaal. “Kom”, zegt ze. Gaande tussen de bedden bukt Nirmala even later bij een man die doodstil ligt, zijn armen naast zijn schamele lijf. “Je hebt hem gevonden met zuster Esther. Hij gaat sterven.” Aan het voeteneind van het bed hurkt ook Lea neer. Nirmala neemt de hand van de man. Met haar andere hand neemt ze een natte doek waarmee ze zijn lippen bevochtigt. Zijn hoofd beweegt onrustig als hij wat probeert te zeggen. Haar hoofd bij dat van de man, luistert Nirmala. Dan legt ze zacht haar hand op zijn voorhoofd. Als een zegen, denkt Lea. En ze kijkt gespannen toe als Nirmala zijn ogen sluit.”In Christus’ naam”, fluistert zuster Nirmala. “’Geen straat, maar engelen van liefde’, dat waren zijn laatste woorden.” Ontroerd staat ze op. “We gaan zorgen dat hij begraven wordt.” Stil volgt Lea de vrouw die ze bewondert om haar kracht, maar meer nog om haar betrokken liefde.


Als ze na vele dagen weer de trap afgaat, bewegen haar voeten zich traag op de inmiddels vertrouwde treden. Haar hand houdt de leuning krampachtig vast en vertraagt daarmee haar stap nog meer. Het zachte schuifelen van voeten in sandalen komt haar al tegemoet. Evenals het ruisen van de sari’s van de zusters en de specifieke geur die haar al zo eigen is. Het raakt haar en het lijkt of het steeds dichter bij haar emoties komt. Ze staat stil en buigt haar hoofd. Dat is de strijd. Ze kan steeds moeilijker op afstand blijven en alleen de journalist zijn. Als ze er aan denkt wat er allemaal al boven is gekomen in de dagen dat ze hier is. Alles wat zo zorgvuldig was weggestopt, lijkt hier te worden aangeraakt. Terwijl ze gewoon de bedden langs wil gaan en een klein beetje wil delen in de ziekte en ellende, maar ook de vreugde en dankbaarheid van de mannen en vrouwen. Ze wil meelopen met de zusters, hun betrokkenheid zien en hen bevragen op hun spiritualiteit en motivatie tot dit werk. Zo wil ze haar reportage maken.

Met een rechte rug neemt ze de laatste treden van de trap. Ze vermijdt het naar de donkere deur te kijken en gaat de vrouwenzaal binnen. Even blijft ze staan om aan het schemerduister te wennen. Dan loopt ze langzaam voorbij de bedden. Ze buigt zich over een vrouw die vergeefse pogingen doet de beker water te pakken die aan haar hoofdeind staat. Met haar knieën op de matras helpt ze de vrouw met het drinken van het water. Oneindig dankbaar en vol licht kijken de ogen Lea aan. “Thanks. For Jesus”. De woorden zijn met evenveel licht omschenen als de blik in haar ogen. Lea laat zich helemaal door haar knieën zakken en pakt de handen van de vrouw. Ook zonder dat ze elkaars taal spreken is er verbondenheid. En nogmaals klinkt het: “Jesus”. De naam van het kerstkind. Hoe is Hij hier aanwezig? Vragend kijkt de vrouw haar aan. Het voelt, als zoekt ze Jezus bij Lea. Maar die schudt haar hoofd en zegt: “Lea”, daarbij wijzend op zichzelf. Met een moeizame glimlach schudt de vrouw haar hoofd. Ze trekt één hand uit die van Lea en legt hem er overheen. Zo heft ze hun vier handen omhoog en haar hoofd gaat mee in die beweging. Fluisterend komt haar stem daar achteraan: “Lea, for Jesus.” Het klinkt als een gebed. Wanneer haar handen vermoeid op haar schoot terugzakken, neemt Lea de hare eruit en legt de vrouw voorzichtig op haar matras.

Gespannen en vol emotie vervolgt ze haar gang langs de bedden. “Lea, Lea, help!”, klinkt plotseling een dringende stem van rechts. Zuster Esther heeft een vrouw in haar armen die een epileptische aanval heeft. Snel schuift Lea naast haar en helpt mee de heftige bewegingen op te vangen. Wanneer het wat minder wordt, zegt zuster Esther: “Pak even die schaal, want ze gaat zo overgeven.” Lea doet wat van haar gevraagd wordt. Stil zit ze naast zuster Esther die de vrouw helpt en haar even later diep in slaap op haar matras terug legt. Samen kijken ze op haar neer. “Soms heeft ze het een paar keer per dag.” Esther strijkt de natte haren uit het gezicht van de duidelijk vermoeide vrouw. “Het sloopt haar en we hebben niet de juiste medicijnen.” Lea kijkt haar aan en zegt zacht: “Hoe doe je dit nu allemaal?” Ze maakt met haar hand een beweging die de hele vrouwenzaal omvat. Wat verlegen kijkt zuster Esther naar haar sari. Ze strijkt hem glad en kijkt dan toch weer op. “Ik houd van deze mensen. Ze zijn zo hulpbehoevend en zo eenzaam. En als ik dan maar iets voor ze mag betekenen in Jezus naam, dan ben ik al blij.” “Waarom moet Jezus daar nu bij?” Bijna fel komen de woorden uit Lea’s mond. Het is confronterend om elke keer die naam te horen, waarvan ze afstand heeft genomen. Ze ziet Esther ervan schrikken, maar ze neemt haar woorden niet terug. Dan komt er iets van een strijdbaar licht in de ogen van de zuster: “Weet je, in deze tijd denk ik vaak aan Maria. Zij zingt God lof toe als ze Jezus mag dragen in haar schoot en noemt zich zijn dienstmaagd en ze heeft er ook om moeten lijden. Zo wil ik Hem ook dienen en Hem volgen in zijn barmhartigheid voor mensen. Voor mensen die arm zijn en honger hebben, die verdriet hebben en pijn lijden en verstoten worden door de gemeenschap. Als ik hen aankijk ben ik de ander en is Jezus er ook. Dan kan ik niet anders, dan dat wat ik hier elke dag doe.” Haar blik laat die van Lea niet los. Het is alleen het zachte ruisen van sari’s, het lichte gekreun van de vrouwen en hun ademhaling, dat zich beweegt tussen hun blik naar elkaar. Dan komt zacht Esthers’ vraag aan Lea: “Ken je Jezus niet?” Tot in haar ziel komen deze woorden. Alsof die weg al was gebaand door alles wat ze hier al heeft meegemaakt en gehoord. Ze schudt haar hoofd en heeft geen woorden. De roep van een vrouw aan de overkant verbreekt datgene wat tussen hen gebeurt. Met een schuchter gebaar legt zuster Esther haar hand op Lea’s arm en buigt zich voorover: “Ik bid voor je en brand elke dag een kaarsje voor jou.” Dan verdwijnt ze snel naar degene die haar nodig heeft.

Met haar armen gevouwen voor haar borst loopt Lea even later zacht door de zaal. Alsof ze zich ergens voor wil beschermen of afsluiten. ‘Jezus.’ ‘Barmhartigheid.’ De woorden botsen tegen haar aan. Ze kan ze niet ontwijken. Met iedere blik opzij ziet ze de vrouwen en ziet ze zichzelf. Elk mens is de ander en elke ander is ze zelf. Ze kan er niet toe komen haar armen los te maken en blijft uiteindelijk gevouwen en op slot in de hal staan. “God en Jezus, de mensen en de barmhartigheid. Dienen en volgen.” In een steeds sneller tempo tollen de woorden door haar hoofd en haar ziel. Hoe moet dat met alles wat ze achterliet en niet meer aan wilde kijken? God gezocht en niet gevonden. Ze heeft zich van Hem afgekeerd en hier staat Hij ineens weer voor haar in een gedaante waar ze onmogelijk omheen kan. Ze leunt met haar rug tegen een pilaar en kijkt naar de donkere deur aan de overkant. De deur naar God. Maar ze wil niet en ze kan niet.

“Lea?” Een zachte, vragende stem komt van achter haar rug. Voordat ze zich kan omdraaien staat Nirmala naast haar. Ze werpt een onderzoekende blik op Lea. Door de enkele gesprekken die ze hebben gehad en door haar scherpzinnigheid heeft ze een beetje achter de journalist Lea kunnen kijken. “Gaat het wel goed?” Bezorgd legt Nirmala haar hand op Lea’s arm. Lea schudt haar hoofd en laat eindelijk haar gesloten armen los. “Wie is die God daar achter die deur?” Ze knikt met haar hoofd in de richting van de donkere deur. Nirmala volgt haar blik. “Ben je daar nog niet geweest?” “Nee”, zucht Lea, “ik kan er niet toe komen. Het ging mij om het verhaal van jullie werk en niet om God en Jezus. Maar Hij wandelt elke keer weer door mijn verhaal heen en ik weet niet wat ik er mee moet.” “Ga even mee”, zegt Nirmala en ze gaat Lea voor naar het kleine kantoor achter hen. Langzaam volgt Lea. Nog helemaal in beslag genomen door haar verwarde gedachten. Als ze de drempel over stapt ziet ze, dat er nog iemand is. Achter het bureau zit een kleine gebogen vrouw te schrijven. “Moeder?”, zegt Nirmala vragend. De vrouw draait zich om en dan gaat er een schok door Lea heen. Dit is ze, Moeder Teresa. Deze kleine, oude en wat gebogen vrouw is het begin geweest van de Missionarissen der Naastenliefde. Ze kijkt Lea even aan, voordat ze gaat staan en haar hand uitsteekt. Lea legt de hare erin en voelt een krachtige handdruk. “Welcome and sit down.” Nirmala schenkt thee en gaat dan in een hoek van het kantoor zitten. Na een moment van stilte, vraagt Moeder Teresa naar haar werk. Ze blijkt duidelijk op de hoogte. Lea vertelt, maar zit zo vol van al haar vragen over God, dat ze in één adem doorgaat. Haar masker valt als vanzelf van haar af. “Wat is dat nu allemaal? Waarom komt God elke keer weer terug in al het werk wat hier gebeurt? En Jezus, wat is zijn plaats en hoe zit dat dan met dat hele kerstgebeuren?” Ze gaat staan en loopt naar het raam dat uitkijkt op een kleine binnenplaats. Met haar handen op haar rug en haar voorhoofd tegen de ruit, komen opstandig, maar ook vragend haar woorden: “Ik weet het gewoon niet en ik wil God niet…., maar misschien ook wel… . Wat hebben jullie, dat ik niet heb?” Ze draait zich abrupt om en kijkt recht in de ogen van Moeder Teresa die achter haar is gaan staan. Ze neemt Lea’s handen in de hare en Lea verwondert zich erover dat deze kleine vrouw, zulke grote en sterke handen heeft. “Ik zal je vertellen van Jezus”, komt zacht haar stem. Ze leidt Lea naar een stoel en schuift de hare ernaast. En met haar handen om die van Lea brengt ze haar woorden tot in de ziel van Lea: “Toen Jezus in de wereld kwam, had Hij de wereld zo lief dat Hij zijn leven ervoor gaf. Hij wilde tegemoetkomen aan onze honger naar God. En wat deed Hij? Hij maakte zichzelf tot het brood des Levens. Hij werd klein, breekbaar en weerloos voor ons. Stukjes brood kunnen zo klein zijn dat zelfs een baby ze kan kauwen, zelfs een stervende kan ze eten. Hij werd het Brood des levens om tegemoet te komen aan onze honger naar God, onze honger naar liefde. Volgens mij hadden wij God nooit zo kunnen liefhebben als Jezus niet een van ons was geworden. Hij werd, op de zonde na, in alle opzichten een van ons opdat wij in staat zouden zijn God lief te hebben. Als wij zijn geschapen naar het beeld van God, zijn we geschapen om lief te hebben, want God is liefde. In Zijn lijden leerde Jezus ons hoe we uit liefde moeten vergeven, hoe we uit nederigheid moeten vergeten. Vind Jezus en je zult vrede vinden.” Lea buigt haar hoofd en kijkt naar de vier handen op de knieën van Moeder Teresa. Een oude, maar stevige hand komt omhoog en legt zich op het voorhoofd van Lea. “God bless you!” De zegenwoorden zijn als balsem in haar verwarde ziel. Dan staat ze op, die kleine sterke vrouw en uit een la van het bureau haalt ze een bijbeltje. “Hierin vind je alles wat God je wil zeggen en wat Jezus voor je heeft gedaan.” Lea is ook gaan staan en kijkt neer op de kleine vrouw. “Dank u”, is alles wat ze weet te zeggen. Dan komt Nirmala erbij. “Kom”, zegt ze en neemt Lea mee het kantoor uit.

In de hal kijkt ze Lea aan. “Ik kan me voorstellen dat het veel is wat nu door je heen gaat. Misschien is het goed om even heel wat anders te doen. Ga helpen met de was. Gewoon even keihard werken en los komen van jezelf.” Samen lopen ze naar de werkruimte tussen de vrouwen- en mannenzaal. Gevulde teilen, een lucht van waspoeder en veel werkende zusters. Lea voegt zich bij hen en spoelt lakens, kleren en nachtgoed en wringt ze uit tot haar handen er rood van zien. Naarmate het werk vordert en er steeds meer lakens aan de lijn komen en de stapels was verminderen, komt er meer orde in haar gedachten. “Jezus vinden.” Ze kijkt de zusters om haar heen er eens op aan. Hoe hebben ze dat gedaan? “In de ander zie ik Jezus”, zei Esther. Ze weet niet hoe het moet. Wanneer ze terug loopt door de vrouwenzaal is het alsof alles anders is. En als vanzelf komen er oude woorden naar boven. Hongerigen, dorstigen, naakten, zieken en gevangenen. “In zoverre gij dit aan één van mijn minste broeders en zusters hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” Ze ziet het hier gebeuren, maar dan nog weet ze niet hoe ze bij die Jezus moet komen. Op haar kamer legt ze het bijbeltje naast haar laptop en gaat op de stoel voor de tafel zitten. Ze staart naar het beeldscherm en ziet de woorden die ze heeft geschreven. Hoe brengt ze dit gegeven in haar verhaal, als ze het zelf niet begrijpt? Maria was haar voorbeeld, heeft Esther gezegd. Waar staat dat? Ze bladert in de bijbel en vindt uiteindelijk de woorden in Lucas 1. Ze stuit weer op het woord barmhartigheid en Gods omzien naar armen en hongerigen. Dan ziet ze een verwijzing naar 1 Samuel 2 en ze bladert door het boek, waar ze zoveel jaren niet meer in heeft gekeken. Over Hannah gaat het daar. Ook zij zingt een lofzang Zij juicht in de Here God, omdat er niemand is als Hij. En ook hier is er oog voor de geringen en armen. Lea sluit haar computer af en gaat voor het raam staan. Ze voelt zich even ellendig en arm als de mensen die van de straten van Calcutta worden gehaald. En beneden is de deur waar ze nog niet doorheen heeft durven gaan. Nog twee dagen, dan is ze hier weer weg. Dan zal ze in de woorden van haar reportage de mensen gaan tonen wat hier gebeurt, dan is ze thuis en zal ze op haar manier kerst vieren en teruggaan in haar oude leven. Ze heft haar handen en zoekt steun bij het raamkozijn. Langzaam komt haar hoofd omhoog en zoekt ze de lucht af boven de straten van Kalighat. “God, als U er dan toch bent, laat er dan iets van zien en leer mij wie U bent en wie Jezus is.”

Het voelt vreemd als ze de volgende morgen haar koffer al gedeeltelijk inpakt. Ze zal nog één dag meedraaien. Aan het ontbijt knikt Nirmala haar bemoedigend toe. Ze luistert naar het gebed wat de zusters elke morgen uitspreken en wordt geraakt door de woorden: “Schijn door mij heen, wees zo in mij dat iedere ziel waarmee ik in aanraking kom, in mijn ziel Uw aanwezigheid voelt. Laat hen opkijken en niet langer mij zien, maar enkel U, O Here.” Als ze weglopen van de tafel houdt ze Nirmala tegen. Een beetje wanhopig kijkt Lea haar aan, deze zuster die haar zo nabij is gekomen. “Jullie hebben me iets van God laten zien en mij geleerd wie Jezus is. Maar hoe kom ik bij Hem?” Nirmala legt haar arm om Lea’s schouder en leidt haar door de vrouwenzaal naar de hal. Daar blijft ze staan en met een zachte druk van haar hand fluistert ze: “Ga door de deur!” Stil verwijdert ze zich en laat Lea in vertwijfeling achter. Bijna tien dagen is ze hier en nog steeds heeft ze daar niet gekeken. Alleen al voor een goed verslag moet ze een keer de kapel binnen gaan. Maar er komt zoveel meer bij, nu haar ziel zo in beweging is. Dan raapt ze al haar vertwijfelde moed bijeen en loopt naar de donkere deur.

Als ze de zware deur heeft geopend, blijft ze even op de drempel staan. De serene stilte en de diepe schemer lijken met ingehouden adem te wachten om tot haar door te mogen dringen. De geur van wierook, oudheid en kaarsen zinkt langzaam in haar ziel. Het is een kleine ruimte met smalle ramen, als om te beamen dat het moeilijk is God te zoeken. Langzaam verzetten haar voeten zich en ze loopt de kapel binnen. Er zijn pilaren en eenvoudige houten banken, een altaar en brandende kaarsen. En ook hier is de enige versiering een houten kruis, groot, kaal en indrukwekkend voorin de kapel. Bij een pilaar blijft ze staan. Haar hand glijdt over het verweerde steen. Haar blik gaat mee omhoog en hoger dan haar hand, hoger dan het dak, tot daar waar God moet zijn. Maar misschien is Hij ook wel hier naast haar en om haar heen. En haar vermoeide ziel roept het uit: “Hier ben ik Here God, in een ruimte die U toebehoort. Om U te zoeken en de stilte en de orde en het hele overzicht over al die warboel vanbinnen. Bent U dan toch niet alleen die strenge en boosaardige God waar ik afstand van heb genomen toen de strijd in mijn leven zo hevig was? Bent U ook Jezus die ik hier gezien heb in de mensen? Bent U barmhartig en kijkt U om naar ellendigen en armen?” Wanhopig kijkt Lea naar boven, alsof ze Gods’ ogen verwacht in de lage gewelven. “Ziet U mij wel?”, fluistert ze. Ze laat de pilaar los en zet zich op een houten bank voorin de kapel. Haar ogen glijden van het kruis naar een grote kaars naast het altaar. Het kaarsvet druipt langzaam naar beneden en voegt zich onderaan de kaars tot een nieuwe vorm. Loslaten en opnieuw beginnen. Is het dat? Ze blijft kijken naar de druipende druppels tot haar ogen ervan gaan tranen.

Er is een zacht geruis als Moeder Teresa zich naast haar neerzet op de bank. En alsof het allemaal vanzelfsprekend is, zegt Lea haar vraag hardop: “Is het loslaten en opnieuw beginnen? En hoe doe ik dat dan?” Vanuit haar gebogen rug richt Moeder Teresa haar hoofd op en kijkt haar aan. “Geef je volledig aan Jezus, Hij zal je gebruiken om grootse dingen te doen op voorwaarde dat je meer in Zijn liefde gelooft dan in je eigen zwakheid. Geloof in Hem, vertouw op Hem met een blind, absoluut vertrouwen, omdat Hij Jezus is. Dan kan Zijn hand je vrijuit leiden.” De stilte die volgt op deze woorden groeit en vult heel de ruimte en dringt dan voorzichtig door in Lea’s ziel. Ze blijven zitten tot de schemer met de stilte de kapel vervult en verder gaat dan deze ruimte, naar buiten. Daar waar schemer en duisternis telkens weer opnieuw bezit nemen van de straten en de wereld. Maar nooit zal het overwinnen, omdat God in Jezus naar de aarde kwam en mensen roept tot Zijn licht. De arme en verdrukte, de zwerver en de stervende mens in de goot.

Abrupt staat Lea op. Langzamer volgt de oude zuster. Pas als Lea zich op de drempel nog één keer omdraait merkt ze haar weer op. “Bid voor mij”, zijn de enige woorden die ze kan zeggen. De Moeder knikt, terwijl een verheugde lach over haar gezicht glijdt. Gehaast loopt Lea de trap op naar haar kamer. Ze weet het. Ze weet wat haar te doen staat. Met een ruk trekt ze haar koffer onder het bed vandaan en zet haar laptop op tafel.





Gepost op 12-12-2004 om 00:25 uur
2149 keer gelezen

Alle verhalen van deze schrijver (brechtje)



Door: Auke-Willem (AW)
Geschatte leestijd: 20 minuten. Daar heb ik nu helaas even geen tijd voor. Maar toch wil ik er graag op reageren. Ik vind het zelf ook erg jammer dat veel mensen niet de moeite nemen om mijn langere stukken te lezen. Een tip om dit toch te stimuleren:

Maak er een vervolgverhaal van. Plaats eerst het eerste gedeelte en daarna het volgende. Hou de titel gelijk, maar verander de subtitel en laat het 'vervolgen op' het eerste verhaal. (Bijvoorbeeld 'Nasca', dat ik schreef)
Gepost op 13-12-2004 Om 00:39
je hoorde op die tijd ook al op bed te liggen... Maar bedankt voor de tip om er een vervolgverhaal van te maken. Misschien moet de redactie iets bedenken waardoor je een verhaal beter kunt lezen (andere layout) of makkelijker kunt printen.
Gepost op 13-12-2004 Om 11:43

Door: Auke-Willem (AW)
(vervolg op vorige reactie)

Je zou dan dit verhaal wel eerst moeten verwijderen en daarmee worden de reacties die je tot nog toe hebt ook verwijderd.

Ik ga dit verhaal binnenkort even lezen en dan laat ik je mijn reactie zeker weten! ;)
Gepost op 13-12-2004 Om 00:40

Door: DFreeze
brechtje, wat een mooi verhaal! Alsof je met Lea meeloopt. 't Was de 20 minuten lezen zeker waard
Gepost op 13-12-2004 Om 10:45

Door: kiezel
Heel mooi verhaal...! Beeldend geschreven!
Gepost op 13-12-2004 Om 16:09

Door: Auke-Willem (AW)
Ik ben het helemaal eens met de opmerking van DFreeze. De moeite meer dan waard.
En wat een ongelooflijk oog voor detail. Ben je er geweest? Heb jij iets hiervan echt meegemaakt? Het is levensecht geschreven en walst zo je hoofd binnen. Je kunt er niet omheen.
Echt geweldig mooi!
Gepost op 15-12-2004 Om 19:15
Dank voor je reactie! Ik ben er niet geweest. Het is een combinatie van documentatie, enkel ervaringen in ontwikkelingslanden en een beetje levenservaring.
Gepost op 19-12-2004 Om 21:50

Dit werk is ingezonden op http://www.blocnoot.nl en blijft te allen tijde eigendom van de feitelijke auteur van het werk (of bloCnoot zolang de auteur niet kan worden teruggevonden). Zonder toestemming van de feitelijke auteur mag dit werk niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen. BloCnoot zal nooit toestemming geven indien de auteur niet teruggevonden kan worden. Mocht er sprake zijn van misbruik van de inhoud van het gepubliceerde werk op welke manier ook zullen er (in samenspraak met de auteur) stappen ondernomen worden.