248818
 
 
 
 
 

     Menu:

> Startscherm
> Schrijvers
> Verhalen
> Open verhalen
> FAQ
> Vintage

Zwijgplicht
hst. 7,8,9
Door: huizena
Commentaar van de schrijver:
Het verhaal was eigenlijk al af. Daarom post ik het nu in grote brokken. Iemand heeft me goeie opbouwende kritiek gegeven. Daar zal ik vooral mee aan de slag gaan met mijn volgende verhaal. Maar heb je hierop opmerkingen, blijf ze posten, please!
Categorie: Drama / Roman
Geschatte leestijd: ca. 10 minuten

7.

Mattias had Jakob uitgenodigd voor de begrafenis van zijn vader. De politie had eindelijk het lichaam vrij gegeven. Jakob was bezorgd over de situatie van Mattias en daarom besloot hij te gaan. Mattias’ toestand deed hem denken aan een manische episode. Maar het zette hem ook aan het denken. Want Mattias had wel duidelijk gezegd dat het, ondanks die wonderlijke ervaring, nog lang niet goed met hem ging. En dat zeggen manisch-depressieve mensen niet.
Het was erg benauwd en heet die dag. Bij de ceremonie ging het regenen. Tijdens de begrafenis ontmoette Jakob, Mattias’ familie; zijn moeder, zijn geliefde oudste zus, Elise, en zijn twee jongere zussen. Hij keek naar de tranen en het gesnik van mevrouw Smits, en werd ontroerd door het troosten van broer en zus. Die hadden een innige band, dat zag hij wel.
Met Mattias’ oudste zus was het plotseling weer heel goed gegaan. Elise verbleef niet langer in een inrichting en was uit haar psychose gekomen. Tijdens de ceremonie was ze wel heel duidelijk in zichzelf gekeerd. Maar ze was in ieder geval weer opgeknapt!
Nadat iedereen was vertrokken, bleef alleen Jakob achter, met Mattias. De regen ging over in onweer en bliksem. Mattias wilde nog iets belangrijks kwijt. De angst stond hem in de ogen. En Jakob was geschrokken van zijn bekentenis.
‘Kun je dat nog één keer herhalen?’, vroeg Jakob. Zijn handen begonnen koud te worden.
‘Ik heb het gedaan’, zei Mattias nog een keer. Er viel een stilte, die uiteindelijk verbroken werd door vragen:
‘Hoe bedoel je; ‘ik heb het gedaan?’ Hoe dan? Wanneer dan? Nee, belangrijker is, waarom dan?!’ Mattias staarde naar de grond. Hij zag spierwit. Voordat hij kon antwoorden, ging Jakob door: ‘Nee, wacht, ik denk dat ik het weet… Haatte je je vader zo erg?’ Mattias begon te hyperventileren en knielde neer, midden tussen de graven. Jakob keek geschokt naar zijn vriend en ging naast hem op z’n hurken zitten. Beide probeerden te kalmeren, terwijl het onweer de hemel kraakte. Ze werden drijfnat.
‘Het spijt me’, kon Jakob alleen nog maar uitbrengen. Mattias kwam langzamerhand weer op adem. Zijn gezicht was nog steeds spierwit, maar zijn wangen glinsterden, en dat kwam niet van de regen. Het leek wel alsof hij er op dat moment vijftig rimpels bij had gekregen. Hij begon zachtjes te vertellen.
‘Ik zei toch dat hij hartklachten had?’
‘Ja’, antwoordde Jakob.
‘Ik heb hem een overdosis van zijn medicijn gegeven. Ik moest hem zijn medicijn geven en toen besloot ik er maar gelijk vijf in water op te lossen. En hij dronk het op voor mij ogen!’ Mattias ademde diep in en uit, om te voorkomen dat hij opnieuw zou gaan hyperventileren.
‘Weet je zeker dat je vader op die manier dood is gegaan? Kon hij echt niet aan zijn hartklachten overleden zijn?’, vroeg Jakob. Mattias slikte even en streek zijn tong over z’n lippen.
‘Dat medicijn is heel strikt voorgeschreven. De arts zei altijd dat het een ‘smalle therapeutische breedte’ heeft. Dat komt er op neer dat mijn vader niet te weinig mocht hebben, maar ook zeker niet teveel. Een klein beetje teveel was al veel te veel.’ Jakob zuchtte.
‘Kom, dan breng ik je naar mijn auto.’ Mattias knikte en stond voorzichtig weer op. Beiden waren erg koud geworden van de regen. Daarom gingen ze in Jakobs auto zitten, met de deuren gesloten en de verwarming aan. Mattias rilde van de kou. Ook Jakob kon zijn handen niet stil houden, zelfs toen die al warm geworden waren.
‘Je moet jezelf aangeven bij de politie.’ Even was het stil. Jakob drong aan: ‘dit moet je wel melden hoor. Denk je te kunnen leven met zo’n geheim in je hart?’
‘Ik zou willen dat ik het kon terug draaien. Ik dacht dat ik er goed aan deed. Denk je dat God mij vergeeft?’ Hij keek Jakob verschrikt aan.
‘Ik denk het wel’, antwoordde Jakob. Het was weer even stil. ‘Maar ga je jezelf wel aangeven?’
‘Aaah!!’, schreeuwde Mattias en hij sloeg zijn handen op het dashboard. De kreet ging bij Jakob door merg en been. Het was een lange tijd stil. Jakob wist niet wat hij moest zeggen. Hij zag zijn vriend, naast hem in de auto zitten: in elkaar gekrompen, met zijn vuisten nog steeds gespannen en tranen die naar beneden vielen. In de stilte hoorde hij hem fluisteren. Hij werd even bang, maar die angst maakte al snel plaats voor medelijden en verdriet. Hij vroeg in zichzelf waar God bleef. Of God er nog wel was. Maar toen werd het gefluister van Mattias hoorbaar. Eerst verstond hij alleen woorden. Maar hoe langer Mattias bezig was, hoe luider hij begon te praten.
‘God, help ons. Jezus, help ons.’ Jakob slikte. Mattias bleef door gaan. ‘Heer, help mij. Niet mijn wil geschiede, maar de uwe. Niet mijn wil Heer, niet langer mijn wil, maar de uwe. O Heer, ik heb het moeilijk. Ik heb het moeilijk! Mijn God bent u. Ik vertrouw op u. Mijn Heer. Mijn God. U bent goed. Ik hou van u. Ik weet dat u goed bent. En alles wat u doet is goed.’ Zo bleef hij bidden. Jakob wist in zijn hart dat dit niets met manische depressiviteit te maken had. Hij wist nu dat God Mattias echt had bezocht. Ook hij begon te bidden. Na afloop bleven ze stil in de auto zitten. De regen kletterde neer op de ramen, hoewel de bliksem en donder verdwenen was.
‘Het is zo anders gelopen dan ik had verwacht’, zei Mattias. ‘Ik had verwacht dat de dood van mijn vader opluchting zou brengen. Wat ben ik dom geweest!’ Jakob wilde iets zeggen, maar slikte op het laatst zijn woorden in. Hij besefte dat geen woord uit zijn mond nu goed genoeg was. Mattias vervolgde: ‘maar God wist alles al van te voren. Van nu af aan moet ik gewoon doen wat Hij wil.’ Hij zuchte diep en keek toen Jakob in de ogen. ‘Bedankt dat je er voor me bent.’



8.

Een paar dagen later zaten Mattias en Jakob weer in de auto. Jakob zat achter het stuur. Hij had met Mattias afgesproken dat ze naar Elise zouden gaan. Het was helemaal goed gekomen met haar. Natuurlijk had ze nog niks van het dagelijks leven opgepakt. Maar ze was uit haar psychose gekomen en Jakob voelde Mattias’ enthousiasme. Ze stopten voor een drive-in woning.
‘Hier is het.’, zei Mattias. Het was het huis waar hij tot zijn tweeëntwintigste had gewoond. Het huis van zijn vader en moeder. Jakob bekeek de voorgevel. Het was een grauw gebouw, midden in de stad. De gordijnen waren nog niet opengedaan. In een ogenblik zag hij, in zijn gedachten, alles voor zich, wat er in dit huis had afgespeeld. Dat gaf het pand nog een gruwelijker aanblik. Ze stapten uit de auto en belden aan bij de voordeur. Mevrouw Smits deed open.
‘Hé hallo, uw naam was Jakob Kelling, heb ik dat goed onthouden?’ Haar ogen onderzochten Jakob van top tot teen. Jakob knikte.
‘Hallo mam. Mogen we binnen komen?’, vroeg Mattias.
‘O, nou, ik denk dat dat niet nodig is. Elise stond erop dat ze ergens anders heen wilde gaan met jullie.’ Ze keek even achterom. Maar Elise was blijkbaar nog niet helemaal klaar. ‘Hoe gaat het met u?’, vroeg ze aan Jakob.
‘Wel aardig. Ik kan niet zeggen dat het goed gaat.’ Mevrouw Smits knikte nadrukkelijk.
‘Hmhm, ja het is voor ons allemaal zwaar…’ Hoewel ze nog meer te vertellen had, werd ze onderbroken door Elise, die de deur uit kwam. Die nam de hand vast van Mattias en samen liepen ze naar de auto. Jakob groette mevrouw Smits en zij groette terug. Haar ogen straalden opnieuw die kille blik uit, die hij ook op de begrafenis had gezien. Er liep een rilling door z’n lijf.
‘Ik zie dat je je rolstoel niet meer nodig hebt’, zei Jakob toen hij terug in de auto zat.
‘Ja, gelukkig’, antwoordde Elise.
‘En je stem klinkt ook al veel helderder.’
‘Ja hè.’
‘Dus waar wil je ons naar toe brengen?’, vroeg Jakob.
‘Maakt niet uit. Ik wil gewoon even uit dat huis zijn.’ Jakob besloot een ritje te maken door de stad en bij een park te stoppen. Daar liepen ze en praatten ze. Het was bewolkt, maar gelukkig regende het niet. Als dat toch zou gebeuren, konden ze gelijk terug lopen naar de auto.
‘Mattias, ik heb iets gezien toen ik…’, Elise haperde even, ‘toen ik in dat kamertje zat.’ Jakob begreep dat ze de psychiatrische inrichting bedoelde. ‘Ja, het klinkt stom, want ik zag natuurlijk vanalles. Maar dit beeld bleef de hele tijd bij mij, in mijn gedachten. En, eerlijk gezegd, ook nu nog zie ik het voor me.’
‘Wat was het dan?’, vroeg Mattias.
‘Ik zag jou’, antwoordde ze. Jakob voelde de spanning toen het stil werd.
‘Ja? En toen?’ Mattias’ ogen flitsen heen en weer.
‘Ik zag dat je papa zijn medicijnen gaf.’ Mattias stopte abrupt met lopen. Hij staarde voor zich uit. ‘Wat is er?’, vroeg Elise. Jakob wilde iets zeggen, maar kon niks bedenken. Mattias leek zich even wakker te moeten schudden, en zei toen:
‘Kijk, daar kunnen we wel even gaan zitten’, en hij wees naar een houten bankje.
‘Goed idee’, antwoordde Elise. Daar praatten ze een lange tijd. Op de terugweg, sprak Mattias veel over God. Elise begreep hem. Broer en zus voelden elkaar goed aan. Jakob ontdekte dat ze wel met ‘God’ waren opgegroeid, maar toch niet echt een christelijke opvoeding hadden gehad. Het geloof van vader en moeder ging niet zo diep als dat van Mattias. Maar oké, dat gold ook voor Jakob zelf.
Toen Elise was thuisgebracht, liep Mattias met haar mee, terwijl Jakob in de auto bleef zitten. Hij zag dat ze nog een kort gesprekje hadden. Hun moeder kwam ook even weer naar buiten en zwaaide naar Jakob. Daarna kwam Mattias weer in de auto zitten en Jakob reed hem naar huis. Het was een lange tijd stil in de auto. Op een gegeven moment zei Mattias:
‘Ik moet mezelf aangeven.’ Jakob was blij dat hij er zelf niet weer over hoefde te beginnen. Mattias schudde z’n hoofd en zuchtte. ‘Ik denk dat God het wil. Dat is toch de boodschap die hij, door mijn zus heen, heeft gegeven?’
‘Het is wel heel frappant, inderdaad’, zei Jakob. Hij wist, ook nu, niet wat hij ervan moest denken. Het ging immers om een beeld dat een psychotisch persoon had gehad. Kon je daar wel de leiding van God in zien? Was dat niet gewoon een waanbeeld? Elise had waarschijnlijk zoveel van die dingen gezien. Aan de andere kant was de inhoud van dat beeld wel erg wonderlijk. Dat kon je niet verklaren.
‘Ik denk dat het nu wel duidelijk is. God spreekt door mijn zus heen. En hij heeft ook door jou heen gesproken’, zei Mattias. Had God Jakob gebruikt, om iets tegen Mattias te zeggen? Zo had hij er nooit over nagedacht.
‘Ik sta in ieder geval helemaal achter je, Mattias’. Mattias zuchtte, maar Jakob zag toch een bepaalde tevredenheid in zijn ogen.
‘Wil je met me meekomen als ik me ga aangeven?’ Jakob glimlachte.
‘Natuurlijk’, zei hij. Hierna werd het weer een tijd stil in de auto. Jakob zag, wanneer hij even niet naar de weg keek, Mattias’ ogen alle kanten op gaan, zoals hij veel vaker had gezien.
‘Het gaat trouwens helemaal niet goed met mijn moeder’, begon Mattias. Hij knakte z’n vingers.
‘Oh?’ Met een diepe zucht, legde Mattias uit:
‘Het lijkt aan de buitenkant goed met haar te gaan. Maar van Elise heb ik gehoord dat ze nogal kan uitvallen tegen onze zusjes. Elise zegt dat ze vaak niet meer voor rede vatbaar is. Dat ze Laura en Mirthe vaak het huis uit jaagt.’
‘Ze kwam op mij over als een levendige vrouw.’
‘Dat kan’, antwoordde Mattias, ‘dat is het plaatje wat ze aan de buitenwereld laat zien. Maar sinds mijn vader er niet meer is, lijkt ze zijn rol over te nemen. Hij maakte ook altijd ruzie met Laura en Mirthe. Alleen, híj schopte ze nooit uit huis. Trouwens, dat doet ze wel vaker hoor. Maar dan later mogen ze er weer in komen.’ Mattias zuchtte. ‘Ik weet het ook allemaal niet meer hoor!’
‘Ik weet het ook niet meer’, antwoordde Jakob, ‘we moeten het maar per dag bekijken, stap voor stap.’



9.

Jakob hield de portier open. Daar zag hij Mattias aankomen. Hij keek om zich heen, en vermeed oogcontact met Jakob. Ook in de auto zeiden ze weinig. Mattias keek overal naartoe, behalve naar Jakob. Hij knakte met zijn vingers en zuchtte diep.
‘Ik heb er geen zin in’.
‘Dat begrijp ik. Maar het is wel heel goed wat je doet.’ Dat waren de enige gesproken woorden tijdens de rit naar het politiebureau. Toen ze daar eenmaal een parkeerplek hadden gevonden, zuchtte Mattias nog eens diep. Jakob zag dat hij even tijd nodig had.
‘Weet je’, zei Mattias, ‘zelfs mijn familie weet hier niets van. Ik kon het niet opbrengen om het te vertellen.’ Jakob bleef stil. ‘Nou, het moet dan maar.’ Mattias’ ademen en zuchtten was duidelijk hoorbaar. Uiteindelijk spande hij z’n spieren om de portier te openen. Langzaam stapte hij uit de auto. Jakob volgde hem kalm naar de ingang van het gebouw. Hij hoorde Mattias opnieuw fluisteren en wist dat hij aan het bidden was. Binnen legden ze de situatie uit en ze werden begeleid naar een kamertje.
‘Het lijkt hier een beetje op jou spreekkamer’, zei Mattias. Jakob voelde zich een beetje beledigd. Maar hoe langer hij in het rond keek, hoe beter hij Mattias begreep. Al gauw kwamen er twee mannen binnen. Eén daarvan was inspecteur ter Velde. Die kende zowel Jakob als ook Mattias al.
‘Heb ik het goed begrepen? Wilt u een bekentenis afleggen?’, begon Ter Velde. Mattias probeerde te antwoorden, maar had een brok in de keel. Hij kuchte even.
‘Ja, dat klopt’, zei hij zachtjes.
‘Voordat u uw getuigenis aflegt, moet u weten dat uw woorden in de rechtzaal gebruikt kunnen worden. U hebt ook recht op een advocaat.’
‘Nee, ik weet wat ik wil zeggen’, antwoordde Mattias. En meteen daarop zei hij: ‘ik heb mijn vader vermoord.’ Jakob keek hem bezorgd aan, maar kon niets zeggen. De inspecteur haalde z’n wenkbrauwen op en streek met zijn hand door zijn grijze bos krullend haar.
‘Kun en wil je ons vertellen waarom je het hebt gedaan? En hoe?’ Hier begon het moeilijke stuk van het gesprek. Jakob kon niet veel meer doen dan bezorgd toekijken, en af en toe naar Mattias knikken om te laten zien dat hij het goed deed. Het gesprek leek wel uren te duren. Jakob vroeg zich af of zijn cliënten zich misschien zo bij hem voelden, zoals hij zich nu voelde.
Na een half uur wist de inspecteur genoeg. Het was tijd voor wat minder belangrijke details. Maar voordat ze er aan toe kwamen om daar naar te vragen, hadden de twee mannen nog wat papierwerk te doen. Ondertussen mochten Jakob en Mattias wachten.
‘Denk je dat ze jouw nog zullen ondervragen?’, vroeg Mattias. Jakob zag het zweet op z’n voorhoofd staan. De twee bovenste knoopjes van zijn blouse had hij losgemaakt. Zijn handen trilden.
‘Ik denk het wel. Maar ik denk dat het het beste is dat ze alles van jou horen. Ik zal niets doorgeven van wat je me in vertrouwen hebt verteld.’ Mattias glimlachte, tot Jakobs verbazing.
‘Het maakt niet uit. Je hoeft niets te verzwijgen voor mij hoor.’ Jakob deinsde terug en keek Mattias verbaasd aan.
‘Maar… je vertrouwen in mij. Ik heb je toch beloofd dat ik niets over je zou loslaten?’ Mattias veegde zweet van zijn voorhoofd weg. Daarna legde hij zijn hand op de schouder van Jakob.
‘Je bent toch mijn psycholoog niet meer? Je zwijgplicht is komen te vervallen.’ Het was even stil. Maar Jakob realiseerde zich dat Mattias hem als een vriend beschouwde. Dit was de eerste keer dat het duidelijk uitgesproken was, en dat begrepen ze allebei.
‘Bedankt’, zei hij. En hij wreef in zijn ogen, om tranen te verbergen.
Al gauw kwam ter Velde weer binnen.
‘Ik wil nog even apart met u praten’, zei hij tegen Jakob. Jakob knikte en volgde de inspecteur naar een ander kamertje.
‘Ten eerste: heel erg bedankt voor uw bijdrage aan deze zaak’, begon de inspecteur. Hij opende een dossier voor zich en haalde er wat papieren uit. Het deed Jakob sterk denken aan zijn eigen werkwijze.
‘Mijn bijdrage is niet zo groot als u misschien denkt hoor’, zei hij.
‘Er zijn alleen nog wat losse eindjes die we aan elkaar vast moeten knopen’, bromde ter Velde. ‘U zou ons daar goed mee kunnen helpen. Het getuigenis van een psycholoog wordt in de rechtzaal vaak als zeer betrouwbaar gezien.’
‘Ik begrijp het’, antwoordde Jakob. Ter Velde vroeg hem vooral over de motieven van Mattias en over uitspraken die hij had gedaan bij zijn betekenis. Jakob probeerde zo professioneel mogelijk te antwoorden, maar worstelde van binnen.
‘Er zijn nog twee dingen die we niet kunnen plaatsen’, zei ter Velde na een half uur. Jakob zag er ondertussen uit zoals zijn vriend eruit had gezien, nadat híj was ondervraagd. Ter Velde stoorde zich daar niet aan en ging verder: ‘Mattias zegt dat hij zijn vader een overdosis digoxine heeft gegeven. Medicijnen tegen hartklachten. Het vreemde is, dat dit tien dagen vóór het overlijden van zijn vader is gebeurd. Althans, dat is wat Mattias beweert.’ Het was even stil. Ter Velde zuchtte diep en ging verder: ‘normaal gesproken doet dit medicijn z’n werk binnen een paar uur.’
‘Wat?!’, zei Jakob. Hij staarde voor zich uit. ‘Wat betekent dat?’
‘We durven nog niets met zekerheid vast te stellen’, begon ter Velde opnieuw, ‘het middel zou binnen een paar uur gewerkt moeten hebben. Maar omdat het dat niet heeft gedaan, kunnen we er niet zeker van zijn dat dit de doodsoorzaak is.’ Jakob slikte.
‘Maar wat kan anders de doodsoorzaak zijn geweest?’, vroeg hij.
‘Dat is het tweede punt. Het zuurstofgehalte in het bloed van het stoffelijk overschot was laag. Heel erg laag.’ Ter Velde gaf Jakob tijd om na te denken. Maar die kwam er niet uit. ‘Een laag zuurstofgehalte en een ophoping van koolzuurgassen in het bloed, duiden op verstikking.’
Gepost op 15-08-2008 om 10:15 uur
134 keer gelezen
<< Vorige in deze serie

Alle verhalen in deze serie (Zwijgplicht)
Alle verhalen van deze schrijver (huizena)

Dit werk is ingezonden op http://www.blocnoot.nl en blijft te allen tijde eigendom van de feitelijke auteur van het werk (of bloCnoot zolang de auteur niet kan worden teruggevonden). Zonder toestemming van de feitelijke auteur mag dit werk niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen. BloCnoot zal nooit toestemming geven indien de auteur niet teruggevonden kan worden. Mocht er sprake zijn van misbruik van de inhoud van het gepubliceerde werk op welke manier ook zullen er (in samenspraak met de auteur) stappen ondernomen worden.